De zestiende-eeuwse metamorfose van de berijders. De hervorming van de vroegmoderne ‘politie’ in het Brugse Vrije

In 1699 richtte een uitgebroken paard schade aan de landbouwgrond van Pieter de Noose te Sint-Catharina bij Damme waar toen boekweit werd gecultiveerd. Omdat het verboden was dieren los te laten lopen, werd het dier ter bewaring gebracht bij Guilliame Noose, herbergier en schuthouder van Damme. Pas wanneer de eigenaar een boete betaalde aan de lokale berijder, Joannes Coebout, kon hij het dier terugkrijgen. Omdat Guilliame het paard toch al had laten vertrekken, stapte Joannes naar de rechtbank. Guilliame diende ofwel het paard terug te brengen, ofwel de boete zelf te betalen. Ook berijder Hendrik Acquaert trok naar de rechtbank. Op 20 augustus 1737 had Steven vanden Berghe uit Slijpe de landmeter Pieter Marissael de oude op straat uitgescholden voor dief. Hij gaf hem ook een stoot tegen de borst. Vanden Berghe kreeg daarvoor van Acquaert een boete. Omdat Vanden Berghe die weigerde te betalen, startte de berijder een gerechtelijke procedure.

Deze twee voorbeelden leveren een eerste inzicht in het takenpakket van berijders in het zeventiende- en achttiende-eeuwse Brugse Vrije (het Vrije). Dit plattelandsgebied strekte zich uit tussen de Ijzer, Noordzee, Westerschelde en de as Eeklo-Merkem. Het Vrije was de enige kasselrij, waarvan haar plattelandsbestuur deel uitmaakte van de Vier Leden van Vlaanderen, waarmee het een van de hoofdrolspelers was in het graafschap Vlaanderen. Intern was deze regio opgedeeld in ambachten, dewelke op hun beurt bestonden uit een of meerdere parochies. In die ambachten waakten de berijders, als soort van politiecommissarissen avant la lettre, over de openbare orde en de veiligheid. Ze namen personen gevangen, en namen op vraag van schuldeisers goederen in beslag. Deze goederen verkochten ze vervolgens om de schuld in kwestie af te lossen. Berijders werden in eigentijdse bronnen dan ook vaak aangeduid als dienaers of sergeants.

In de vijftiende en zestiende eeuw gingen de berijders, die vaak in Brugge woonden, amper drie keer per jaar langs in elke parochie van hun ambachten om er berijd te houden. Op dit berijd dagvaardde de berijder heel wat inwoners om aan de hand van een lijst de veel voorkomende misdrijven aan te pakken. Daarnaast vond nog een vierde berijd plaats dat de doorgaande waarheid werd genoemd. Dan namen twee schepenen en een griffier de opdracht op zich om recht te spreken in de aangeklaagde misdaden. Dit systeem werkte vlot, zolang er zich demografisch gezien weinig veranderingen voordeden. De parochianen waren echter de pineut wanneer toevallige passanten tussen twee berijden in iets mispeuterden en verder trokken. De resolutieboeken van het Vrije, waarin de besluiten van de vergaderingen van burgemeesters en schepenen werden genoteerd, getuigen met de regelmaat van de klok over klachten van dergelijke passanten, meestal vagebonden genoemd. De openbare veiligheid en orde op het platteland werd bijgevolg problematisch, aangezien dergelijke situaties met de traditionele berijden niet kon aangepakt worden. Een aanpassing van de berijderschappen was aan de orde. Hoe veranderde de functie van berijder doorheen de zestiende en zeventiende eeuw?

Dit artikel wil aan de hand van die resolutieboeken de metamorfose van het berijderschap bespreken. Het wil alvast aantonen hoe een systeem van inefficiënte mobiele berijders veranderde naar een systeem van residerende berijders die in staat waren meer politionele controle uit te voeren. Het is daarbij nuttig om te onderzoeken wie het initiatief daarvoor nam en waar om dat er kwam. Daarenboven wil dit artikel de rijkdom van het materiaal aantonen dat in de resolutieboeken te vinden is over de criminele geschiedenis van het Brugse Vrije.

Download pdf