Het observatierapport als historisch object. Wetenschappelijke observatie in de Belgische Rijksopvoedingsinstellingen, 1912-1945

Dit artikel bestaat uit drie grote delen. Eerst bespreekt deze studie de sociale en wetenschappelijke context waarbinnen het rapport werd geïntroduceerd. Aan de hand van de publicaties van Maurice Rouvroy (1879–1954), de eerste directeur van het CWG in Mol, reconstrueren we de wetenschappelijke context waarbinnen de observatiepraktijken tot stand kwamen. Rouvroys artikels scheppen een beeld van de wetenschapsopvattingen die hij in Mol in de praktijk zou brengen. Een tweede onderdeel behandelt de eigenlijke vertaling van de langdurige en diverse observatiepraktijken in het eindverslag. We beschrijven niet zozeer de observatiepraktijken zelf, maar bestuderen hoe Rouvroy informatie uit kladaantekeningen van opvoeders filterde en naar een officieel rapport vertaalde. Hiervoor nemen we één persoonsdossier, dat van Henri, als casus. Henri werd in 1933 door de kinderrechter naar Mol gestuurd nadat hij was betrapt op diefstal. In het CWG Mol werd hij gedurende vijf maanden geobserveerd, waarna hij naar het Rijksopvoedingsgesticht van Ruiselede werd gestuurd. Henri verbleef er ongeveer twee jaar en werd vervolgens vrijgelaten. In 1937 werd hij echter opnieuw opgepakt en voor een tweede observatie naar het CWG in Mol gestuurd. Ditmaal werd de disciplinaire afdeling van het Rijksopvoedingsgesticht van Mol als de enige oplossing geacht, waar Henri dan ook zou verblijven tot zijn meerderjarigheid.

Het dossier van Henri laat in de eerste plaats toe om niet één, maar twee waarnemingsverslagen te bestuderen, waardoor we kunnen nagaan in welke mate de informatie die werd vergaard tijdens de eerste observatie ook een rol speelde in de tweede observatieperiode. Bovendien heeft ook zijn opsluiting in de heropvoedingsinstelling van Ruiselede een persoonsdossier nagelaten. Dat biedt de mogelijkheid te bestuderen hoe de adviezen van het observatie-instituut werden onthaald door de opvoeders die met de beide voeten in de eigenlijke opvoedingspraktijk stonden. Het derde deel van het artikel bevraagt dan ook hoe het observatierapport concreet werd gebruikt in de pedagogische residentiële instelling van Ruiselede. Naast het persoonsdossier van Henri, maakten we hiervoor ook gebruik van verslagen van pedagogische conferenties, studiegroepen en maandelijkse bijeenkomsten van het onderwijzend en opvoedend personeel in Ruiselede.

 

Download pdf