Vorstelijk onthaald. Blijde Intredes in de Zuidelijke Nederlanden tussen 1400 en 1800

Gillis Coppens, een Gentse lakensnijder met een grote toewijding aan de geschiedenis van zijn stad, noteerde op 23 augustus 1582 enkele bijzonderheden in zijn kroniek over de Blijde Intrede van de hertog van Anjou. De Franse prins was die dag ingewijd als nieuwe graaf van Vlaanderen. De voorzichtige Coppens velde geen oordeel over de wenselijkheid van de inauguratie van Anjou (zie verder), maar toonde zich opgelucht dat de intrede zonder al te veel problemen was verlopen. Opvallend is dat hij de organisatoren wel verweet dat er op het podium waarop Anjou zijn eed aflegde geen enkele brandende toorts te zien was. Het geeft meteen aan waar het in deze bijdrage om draait. Blijde Intredes waren in het ancien régime essentiële politieke rituelen. De Blijde Intredes waren ‘politiek’ omdat ze het contract tussen vorst en onderdanen bezegelden. Het waren ‘rituelen’ omdat dit gebeurde via een script van vastgelegde handelingen: de vorst legde een vaste route af door de stad waarbij betekenisvolle plaatsen werden aangedaan. Op een publieke plaats legden vorst en onderdanen de wederzijdse eed af. Waarnemers uit de stad en het omringende platteland volgden met argusogen het correcte verloop. Gillis Coppens leert ons dat zelfs een brandende toorts een noodzakelijk onderdeel van het decorum vormde.

Download pdf