Wonen

Allicht meer dan ons lief was, veroordeelden de afgelopen twee jaar van ‘lockdowns’, telewerken en quarantaine ons tot de vier muren van de woning. De meest fortuinlijken konden hun levenssfeer uitbreiden naar een belendende tuin, terwijl vele anderen de collectieve groenruimtes zoals parken en natuurgebieden plat liepen. De coronacrisis maakte meer dan ooit duidelijk hoe levensbepalend en cruciaal de plek is die je ‘jouw thuis’ mag noemen.

De woning biedt niet alleen bescherming tegen de elementen, maar verschaft de bewoner ook geborgenheid, en in vele gevallen ook een inkomen als werkplek. De woonst is veel meer dan een fysieke eenheid: het is evenzeer een sociale entiteit waaraan de bewoners hun identiteit en status ontlenen en geven. Het is in die optiek veelzeggend dat er in Vlaanderen alleen ruim 150 plaatsnamen zijn zoals Izegem, Steenokkerzeel of Herzele. Allen verwijzen ze naar een woonstede (‘heem’) of een centraal woongebouw (‘sala’) waarrond een dorp of buurtschap is gegroeid. Al sinds hij sedentair geworden is, wordt het doen en laten van de mens bepaald door waar hij woont. Het is een basisbehoefte, en net zoals voor voeding geldt: ‘toon me je woning, en ik vertel je wie je bent’.

Het thema ‘Wonen’ opent dan ook een zeer breed venster op de geschiedenis van onze gewesten. Het is bovendien een fenomeen dat vele materiële, tekstuele, visuele en taalkundige sporen heeft nagelaten, wat het een bijzonder vruchtbare invalshoek voor historisch onderzoek maakt. Dit nummer neemt de lezer mee langs heel uiteenlopende aspecten van wooncultuur, van de vroege middeleeuwen tot de jaren 1970. Daarbij passeert een heel breed gamma aan bronnen de revue: archeologisch en bouwfysisch onderzoek, iconografische bronnen, rentenboeken en boedelinventarissen, fotoarchieven, onderzoeksrapporten, gemeenteraadsverslagen, bouwverordeningen en plannen van architecten.

Inhoud